Programme notes:
Blauwbaards Burcht
Béla Bartók
zo 10 nov / 14.15 uur
Sypnosis
Bluebeards Castle
Judith is fascinated by her new lover, Bluebeard, despite the terrifying rumors that circulate about him. When she first enters his cold, gloomy castle, she sees seven closed doors. Bluebeard warns Judith that some things are better left hidden. She is nonetheless determined to fully know him and bring light into the darkness. One by one, Judith opens the doors…
Behind the first door lie blood-stained torture instruments in a chamber of horrors. Behind the second door is an armory, also stained with blood. The third door conceals a treasure room, rich with gold and magnificent, but bloodied jewels. Despite these terrifying discoveries, Judith insists on continuing, convinced that she can save Bluebeard by uncovering his soul and knowing everything about him.
The fourth door leads to a beautiful garden, a place of light beauty amidst the darkness. But even this garden is not untainted; the white roses turn red with blood. Behind the fifth door, Judith reveals a vast and overwhelming landscape, where the clouds cast a blood-red shadow over a fathomless abyss. Judith opens the sixth door and finds a lake of tears. The still, white water serving as a mirror for Bluebeard's sorrow and pain, hidden in the past. Bluebeard begs her to stop and leave the last door closed, but Judith’s willpower prevails, and she opens the seventh door. Here, Judith discovers Bluebeard's three former wives. They are alive yet trapped in eternal darkness. Reality dawns on Judith.
Bluebeard remains behind, trapped in his own secrets and unfathomable loneliness.
Uitvoerende
Thomas Oliemans Hertog Blauwbaard
Deirdre Angenent Judith
Duncan Ward Muzikale leiding
Kenza Koutchoukali Regie
Yannick Verweij Scenografie, kostuum- en lichtontwerp
Wout van Tongeren Dramaturgie
Lochlan Brown Assistent muzikale leiding
Joep Hupperetz Assistent regie
Cédric Rath Assistent dramaturgie (stage)
Justas Čeponis Repetitor
Philzuid Orkest
Programmatoelichting
Van sprookje tot tragisch liefdesverhaal
In 1697 schreef sprookjesverzamelaar Charles Perrault de eerste versie van de Blauwbaardlegende op. Kort samengevat: een jonge vrouw trouwt met de rijke Blauwbaard, wiens eerdere echtgenoten spoorloos verdwenen zijn. Hij drukt zijn bruid op het hart om één kamer in het huis nooit binnen te gaan. Natuurlijk kan ze haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en ze ontdekt Blauwbaards gruwelijke geheim: een bebloed vertrek met daarin de lijken van haar voorgangsters.
Blauwbaard en zijn ongelukkige vrouwen zijn tot in onze eeuw blijven rondspoken in volksverhalen en de kunsten. In de opera Hertog Blauwbaards Burcht (1918) speelt de gruwel van de moorden nog slechts een rol als een vaag gerucht dat de personages het liefst van zich af zouden schudden. De kern van het verhaal ligt nu bij de tragiek van de twee hoofdpersonen, die elkaar liefhebben op een manier die tot mislukken gedoemd is.
Blauwbaard en zijn geliefdezijn personages met psychologische diepgang geworden. Hun interactie overstijgt de simpele man-vrouwtegenstelling uit het sprookje. Blauwbaard heeft eigenschappen die in onze cultuur vaak met vrouwelijkheid geassocieerd worden: hij is passief, mysterieus en hij heeft vaak gebloed en veel tranen vergoten. Zijn geliefde is actief, doortastend en vastberaden – eigenschappen die in onze cultuur vaak worden geassocieerd met mannelijkheid.
Van duister naar licht…
Blauwbaards Burcht begint in duisternis. In de eerste maten klinkt een sombere pentatonische(1) melodie in F#. Als Judith de raamloze hal van de burcht in zich opneemt, ontdekt ze dat de zeven omliggende kamers zijn afgesloten. Ze eist dat Blauwbaard haar de sleutels geeft en opent dan één voor één de deuren om daglicht binnen te laten en om alle geheimen van Blauwbaard onder ogen te zien, zodat ze hem kan liefhebben voor wie hij is.
In de eerste vertrekken treft Judith steeds bloedrode sporen aan, muzikaal gemarkeerd met het zogenaamde bloedmotief; meestal een ritmische, schelle en dissonante(2) samenklank, gespeeld door de blazers. Judith zet door en Blauwbaard lijkt opgelucht. Nadat ze zijn martel-, wapen- en schatkamer geopend heeft, moedigt hij haar zelfs aan om ook de vierde deur te openen, die toegang geeft tot de tuin.
In groot contrast met de duistere openingsnoten in F# staat de majestueuze muziek in C die doorbreekt als Judith op aandringen van Blauwbaard ook de vijfde deur opent. De toonsoorten benadrukken de tegenstelling: F# en C vormen een dissonant(2), interval tussen twee tonen die binnen een octaaf het verst van elkaar verwijderd zijn. Met de muziek in C stroomt helder licht de burcht binnen, terwijl Blauwbaard euforisch zijn weidse rijk bezingt dat nu zichtbaar wordt. Judith ziet echter vooral het bloedrood van de lucht. Blauwbaard wil het bij deze deur laten maar Judith is vastberaden om de laatste twee kamers te openen. Daar ontdekt ze het leed dat Blauwbaard veroorzaakt heeft – of zelf heeft ondergaan.
…en terug naar duister
De smachtende tekst en muziek maken duidelijk dat er een diepe liefde is tussen Blauwbaard en Judith, maar de tragiek is dat ze elkaar niet vinden in een gedeeld gevoel. Muzikaal vertaalt dat zich onder meer in de schrijnende afwezigheid van echte samenzang. Enkele korte momenten komen hun stemmen even bijeen. Nog voordat het geluk kan doorschemeren, hebben ze elkaar alweer losgelaten. Wanneer hun stemmen voor de laatste keer samenklinken, merkt Blauwbaard Judith eigenlijk al niet meer op. Zij is voor hem een gekoesterde herinnering geworden, terwijl zij wanhopig uitroept ‘luister naar me, ik ben er nog!’
Uiteindelijk is alle licht weer verdwenen. Over de duistere melodie in F# waarmee de opera begon, zingt een eenzame Blauwbaard: ‘het zal altijd nacht zijn.’
(1) Een pentatonische tonenreeks bestaat uit vijf tonen in plaats van de in de westerse muziek gebruikelijke toonladders van zeven tonen. Het bekendste voorbeeld van een pentatonische reeks vormen de zwarte toetsen van een piano,
(2) Een interval is de afstand tussen twee tonen. Dissonant is een interval als de twee tonen, wanneer ze samen worden gespeeld, ‘wrang’ klinken in plaats van ‘welluidend’ of ‘rond’.